-
1 win
n. overwinning, succes--------v. winnen, de overwinning behalen; bereiken; slagen; behalen; overreden; het hart verkopenwin1————————win21 zegevieren ⇒ de overwinning behalen, (het) winnen♦voorbeelden:win out/through • zich erdoorheen slaan, het (uiteindelijk) winnenwin at cards • bij het kaarten winnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verkrijgen ⇒ verwerven, behalen 〈 zege, roem, eer〉; winnen 〈 vriendschap, vertrouwen〉; ontginnen 〈 mijn, ader〉; winnen 〈 erts, olie〉♦voorbeelden:win back • terugwinnenshe soon won her audience over • zij veroverde al spoedig de harten van haar toehoorderswin someone over • iemand overhalenwin someone over to something • iemand voor iets winnen -
2 beauty sleep
-
3 drawing board
tekentafel, tekenborddrawing board♦voorbeelden: -
4 epistle
n. zendbrief, brief[ ippisl] -
5 pill
n. pil, medicament in vorm van tabletje, tablet; (Slang) klootzak[ pil]♦voorbeelden:sweeten/sugar(coat) the pill • de pil verguldenII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak Pill; the〉♦voorbeelden:(be) on the pill • aan de pil (zijn) -
6 postprandial
adj. na de maaltijd[ poos(t)prændiəl] 〈formeel; voornamelijk schertsend〉♦voorbeelden: -
7 snitch
n. verklikker (slang); dief (slang)--------v. gappen (slang), achteroverdrukken (slang)snitch1————————snitch2〈 informeel〉1 klikken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 gappen -
8 swain
n. jonge boer, boerenknecht; jongeling; minnaar, vrijer -
9 uncertain
adj. onzeker, twijfelachtig[ unsə:tn] 〈 uncertainness〉1 onzeker♦voorbeelden:tell someone in no uncertain terms that • iemand (over)duidelijk te verstaan/kennen geven datbe uncertain of/about someone's intentions • twijfelen aan iemands bedoelingenuncertain plans • vage plannen -
10 imprimatur
n. officiëele toestemming om boek uit te geven; bewijs, toestemming[ imprimmeetə] 〈 voornamelijk enkelvoud〉 -
11 marching order
marching order〈 leger〉2 〈 Brits-Engels〉 ontslag 〈 voornamelijk uit militaire dienst〉 ⇒ het afzwaaien; 〈 figuurlijk, schertsend〉 afwijzing 〈 van aanbidder〉 -
12 minus
adj. minder, negatief, -min--------n. minteken--------prep. minder, zonder. negatiefminus1[ majnəs] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 minteken————————minus2♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————minus3〈 voorzetsel〉2 minder/lager dan♦voorbeelden:minus six (degrees centigrade) • zes graden onder nul -
13 old
adj. oud; bejaard; oud (niet nieuw); antiek; van vroeger; op de leeftijd--------n. leeftijd--------n. ouderen, bejaardenold1[ oold] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:heroes of old • helden uit het verleden————————old2〈older; ook elder, eldest〉1 oud ⇒ bejaard, antiek2 versleten ⇒ gebruikt, vervallen, afgedankt4 ervaren ⇒ bekwaam, gerijpt5 verouderd ⇒ ouderwets, in onbruik geraakt♦voorbeelden:1 old age • ouderdom, hoge leeftijd(not) make old bones • (niet) oud worden〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 old boy/girl • vadertje, moedertje, oudjeold gold • donker goud, bruingoud(en kleur)old maid • oude vrijsteras old as the hills • zo oud als de weg naar Romean old name • een gevestigde naamthe oldest profession • het oudste beroepan old retainer • een oude trouwe dienaar〈 spreekwoord〉 you cannot teach an old dog new tricks • oude beren dansen leren is zwepen verknoeien; oude honden leert men moeilijk pootje gevenyoung and old • jong en oud, iedereenthe old • de bejaarden, de ouderenan old hand at poaching • een doorgewinterde stroperan old offender • een recidivistold stager • oude rot, veteraan〈 spreekwoord〉 you cannot put old heads on young shoulders • grijze haren groeien op geen zotte bollenbe old in knavery • een doortrapte schurk zijnthe old guard/school • mensen van de oude stempel, traditionalistenhe worked like old boots • hij werkte berehard/steenharda chip off the old block • helemaal zijn/haar vader/moederOld Glory • nationale vlag van de USAold maid • oud wijfold moon • laatste kwartier van de maanmoney for old rope • iets voor niets, gauw/gemakkelijk verdiend geldold salt/sweat • zeerotcome/play the old soldier (over someone) • de baas spelen (over iemand) 〈op basis van grotere ervaring/vaardigheid〉〈 informeel〉 old woman • lastige/vitterige vrouw→ grand grand/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 voormalig ⇒ vroeger, gewezen, ex-, oud-♦voorbeelden:the (same) old story • hetzelfde liedjeold stuff • oud nieuws, oude koekold Etonian • oud-leerling van Eton¶ 〈Brits-Engels; slang〉 old bean/cock/egg/fruit/stick/thing • ouwe/beste (jongen/meid)old boy/girl • oud-leerling(e) (van Engelse school)the old man • 〈 informeel〉 de ouwe 〈 ook scheepskapitein〉; de baas 〈 ook echtgenoot〉; mijn ouweheer/ouweold master • (schilderij van) oude meesterthe old sod • het vaderland〈 informeel〉 any old thing will do • alles is goed/bruikbaarthe Old World • de Oude Wereld, de oostelijke hemisfeer; 〈 Amerikaans-Engels〉(continentaal) Europa, de Oude Wereld〈 informeel〉 any old how • om het even hoe, hoe ook→ high high/ -
14 Scottish
adj. Schots (betr. Schotland/Schotten/Schotse taal of dialect)--------n. de Schotten; Schots (taal/dialect) -
15 better
adv. beter; op een betere manier--------n. beter, iets wat de voorkeur heeft--------v. verbeterenbetter1[ bettə]♦voorbeelden:1 listen to the advice of your elders and betters • luister naar de raad van mensen die ouder en wijzer zijn dan jijJohn's my better at tennis • John tennist beter dan ik1 wat beter/gunstiger/wenselijker enz. is ⇒ verbetering♦voorbeelden:his emotions got the better of him • hij werd door zijn emoties overmandget the better of something • voordeel halen uit ietsthink (all) the better of someone for • een hogere dunk van iemand krijgen vanwege————————better2〈in betekenis I vergrotende trap van good; in betekenis II vergrotende trap van well〉1 beter♦voorbeelden:do something against one's better judgement • iets tegen beter weten in doenbetter luck next time! • volgende keer beter!he is little better than a thief • hij is nauwelijks beter/meer dan een diefon the better side of forty • nog geen veertigI'm none the better for it • ik ben er niet beter van gewordenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 hersteld ⇒ genezen, beter————————better3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————better4〈bijwoord; vergrotende trap van well〉1 beter2 meer♦voorbeelden:teachers are better off than we • leraren hebben het beter dan wijbetter than six • meer dan zes -
16 bun
(geneeskunde) afvalproduct gevormd tijdens het metabolische proces en in bloed uitgescheiden (kan gebruikt worden ter indicatie van nierfunctie)BUN (blood urea nitrogen)[ bun]1 (krenten)bolletje ⇒ (krenten/koffie)broodje♦voorbeelden:1 〈voornamelijk mannen(taal); schertsend〉 have a bun in the oven 〈 van vrouwen〉 • een kleintje op stapel hebben staan→ hot hot/ -
17 crumpet
-
18 excruciating
-
19 ivory
adj. ivoor---------n. ivoor; ivoorkleur[ ajvrie] 〈meervoud: ivories〉1 ivoren/benen voorwerp ⇒ ivoor; slagtand; 〈 informeel〉 biljartbal, schedel; 〈 voornamelijk meervoud〉 tand; (piano)toets, piano; dobbelstenen♦voorbeelden:1 ivoor -
20 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend
Страницы
- 1
- 2